Gezondheid

Luizen onder bedwang, zolang je alert blijft

Potplantenkwekerij Geest Potplanten werkt aan een uitdagend doel: Strelitzia nicolai telen met zo min mogelijk chemische middelen, zo duurzaam mogelijk onder het label You& Me in a green world. Hygiëne, klimaatbeheersing en weerbare planten vormen de basis. Maar de echte strijd speelt zich af tegen luizen. Geen spuitlans, maar een leger van sluipwespen, galmuggen en lieveheersbeestjes gaat die strijd aan. Hun kracht? Ze bewegen, zoeken, vinden.

Tekst: Pieternel van Velden
Fotografie: Astrid Grootscholten

De kas van Geest Potplanten in ‘s-Gravenzande is uitgerust met de nieuwste klimaatapparatuur en voorzien van een betonnen vloer met een eb- en vloedsysteem. Van voor tot achter is de kas gevuld met Strelizia nicolai, van klein tot groot. In één van de kappen die net leeg is, spuit een medewerker zorgvuldig de vloer schoon. Het schoonmaken is de eerste verdedigingslinie tegen plagen. Het bedrijf teelt nu acht jaar strelitzia’s en werkt steeds meer met biologische gewasbescherming in deze teelt. Strelitzia’s zijn stevige planten, maar het jonge gewas is bijzonder gevoelig. Jonge bladeren die nog opgerold zitten, zijn een geliefde plek voor luizen. “Luizen zijn verreweg de grootste plaag in deze teelt,” zegt eigenaar Dirk van Geest. “Andere plagen als spint en trips komen sporadisch voor.” Soorten die regelmatig de kop opsteken zijn perzikbladluis, katoenluis en zwarte bonenluis. Maar de meest voorkomende is zonder twijfel de vogelkersbladluis. Deze bladluis zit uitsluitend op eenzaad- lobbigen, en laat dat nu precies de groep zijn waar de Strelitzia toe behoort. “Dat maakt deze luis tot onze lastigste plaag,” aldus teeltmanager Raymond Van Luijk. Niet alle luizen vormen nog een bedreiging. Dankzij een streng hygiëneprotocol, waarbij de leegkomende vloeren volledig worden schoongeveegd, schoongespoten en schoongemaakt, verdwijnen achtergebleven luizen. Dit voorkomt een nieuwe infectie. Hygiëne op het gehele bedrijf is één van de belangrijkste pijlers in plaagbeheersing.

'HET BEGINT NIET BIJ DE BEESTJES, MAAR BIJ DE PLANT'

Weerbare planten als basis

Geïntegreerde gewasbescherming begint niet bij het inzetten van beestjes, maar bij de plant, vertelt Van Geest. “Een weerbare plant is minder vatbaar voor plagen.” Het bedrijf probeert zoveel mogelijk veenvrij op te kweken. De eerste stap was dus het vinden van het juiste substraat. “We constateerden dat planten die stress krijgen juist gevoeliger zijn voor aantastingen. Het veenvrije mengsel dat we nu gebruiken helpt mee aan het telen van een weerbare plant. Met een teeltduur van een jaar kunnen we die weerbaarheid nog verder verbeteren.” Ook het klimaat in de kas is cruciaal. Strelitzia’s en biologische bestrijders vragen om een stabiele luchtvochtigheid van 70 tot 75 procent. “Wanneer deze onregelmatig is, met grote en langdurige uitschieters, neemt de kans op plagen toe,” legt Van Luijk uit. “Maar het is niet eenvoudig, want veel omstandigheden hebben direct invloed op het kasklimaat.”

Geen jaar hetzelfde

De plaagdruk varieert van jaar tot jaar. Soms is alles onder controle, soms zie je opeens overal luizen zitten. “Het kan per seizoen totaal verschillen,” zegt Van Geest. “Daar moet je alert op blijven.” Dat alert blijven is hard nodig, want luizen vermeerderen zich razendsnel, legt Steven van Eijk uit. Hij is adviseur geïntegreerde gewasbescherming bij Biobest en begeleidt het bedrijf. Bij een temperatuur van 25 tot 28 graden kan elke luis bijna twee nakomelingen per dag produceren. In de kas ligt de gemiddelde temperatuur rond de twintig graden, maar ook dan kan een populatie zich in hoog tempo ontwikkelen.

Voor de bestrijding van luizen zet het bedrijf sluipwespen (Aphidius colemani), galmuggen (Aphidoletes aphidimyza) en lieveheersbeestjes (Propylea). Van Eijk bezoekt het bedrijf iedere twee weken en loopt met Van Luijk door het gewas om mogelijke problemen vroegtijdig te signaleren en op te lossen. “De sluipwespen worden in de winter als eerste uitgezet,” vertelt Van Eijk. “Ze zijn goed in het parasiteren van enkele losse luizen.” Pas daarna volgt de inzet van de galmug, waarvan de larven enorme aantallen luizen kunnen wegvreten. “Een galmug pakt de grote kolonies luizen, waarbij een sluipwesp zich niet durft te laten zien,” vult Van Luijk aan.

Het bedrijf zet de biologische bestrijders uit in kweekboxen. Dit zijn emmers met een vochtig substraat. In deze emmers worden de galmuggen en sluipwespen bijgevoerd. Zodra de muggen uitkomen, verspreiden ze zich door het gewas. De strategie is nauwkeurig uitgekiend. “We hebben gekeken naar het aantal uitzetpunten. Een natuurlijke vijand bestrijkt zo’n twintig meter,” legt Van Luijk uit. Bij extreme buitentemperaturen stort de populatie galmuggen makkelijk in. Dan rest er soms niets anders dan een correctiemiddel in te zetten, pleksgewijs, om de balans te behouden. Van Eijk heeft altijd een doosje lieveheersbeestjes bij zich, die hij uitzet op plaatsen waar de plaagdruk hoog is. “Propylea’s zijn onze opruimers,” zegt hij. “Ze kunnen flinke luizenplekken snel aanpakken en zijn supermobiel. In tegenstelling tot andere biologische bestrijders overleven ze ook in de winter.” De lieveheersbeestjes planten zichzelf voort in de kas.

Biologische bestrijding is geen exacte wetenschap, benadrukt Van Luijk. “Je moet het echt zien als een proces. Volgend jaar kan het weer totaal anders zijn. Er is geen blauwdruk.” Van Geest knikt instemmend. “Het is nog niet precies uitgekristalliseerd hoeveel beestjes je moet inzetten. Uiteindelijk wil je met een minimaal aantal maximaal resultaat bereiken.” In de praktijk betekent dit voortdurend monitoren. Als ergens een luizenplek wordt gevonden, kijken de mannen of er voldoende galmuggen of sluipwespen in de buurt actief zijn. De luis vermeerdert zich sneller dan de biologische bestrijders, maar soms hoef je even niets te doen. “Wat je koste wat kost wilt voorkomen, is dat een luizenplek te groot wordt,” zegt Van Luijk. “Dan gaan luizen vleugels ontwikkelen, verspreiden ze zich door de hele kas en ga je achter de feiten aanlopen.”

De kracht van bewegen

Het belangrijkste inzicht is dat biologische bestrijding effectiever werkt dan chemisch spuiten. Van Luijk: “Met spuiten kom je niet overal. Er blijft altijd een beestje zitten dat je niet raakt. Biologische bestrijders bewegen door het gewas en zoeken hun prooi op. Ze komen ook op plekken waarop je zelf geen zicht hebt.” Daarmee draait alles uiteindelijk om balans: het juiste klimaat, de juiste groeiomstandigheden voor de planten en de juiste timing en hoeveelheid biologische bestrijders. Dit jaar lijkt de strategie bijzonder goed uit te pakken. “De luisdruk is laag,” constateert Van Geest. “Misschien omdat we steeds meer leren en in Biobest een goede partner hebben gevonden. “Helemaal zeker weet je dat nooit, vult Van Luijk aan. “Het blijven natuurlijk altijd echte luizenstreken.”

Deel dit artikel
Terug naar artikelen